"Wat was het toch gezellig in Grol als de Joden vrijdagavond in mooie zwarte pakken gestoken en hoge hoeden op naar de sjoel gingen"herinnert W.P. Vemer, de naoorlogse kroniekschrijver van Groenlo of "Grol" zich uit zijn jeugd. "Ze hoorden in het stadsbeeld en werden alom gewaardeerd".
In 1822 had de oude vestingstad als gemeente secretaris een Portugese Jood , Ricardo, en deze schonk aan de Joodse gemeente geld om een nieuwe sjoel te stichten. En daar kwamen ze bijeen, de firmanten van de 'firma M.S. Heymans, sinds 1879 groothandel in katoenafvallen, en de boekhandelaren 'gebroeders Mogendorff' en Mozes Levie, de man met het vrétsrölleken, Jacob Mendels de veehandelaar en Ies (Isaak) Trijbits, die op een foto uit 1906 met zijn niet Joodse mede notabelen staat afgebeeld als lid van de deftige Groenlose sociëteit De Eendract en wiens zoon toen hij op school als "Jödde" werd uitgescholdende memorabele uitspraak deed "Wéás i'j maor stille, oewen Jezus was ok eene Jödde"!
Ze hadden niet alleen "Jödden" in Groenlo, ze hadden er ook een Jöddenspuitje. Hat was een reserve brandwagentje van de vrijwillige Groenlose brandweer en het placht, getrokken door luid gebarende Joodse mannen steeds het laatst te arriveren, want "het mos eerst good branden".
Het Jöddenspuitje. Foto: collectie Eduard Smit. Met dank aan Scherp in Beeld. |
Ook mét de "Jödden" werd gelachen. In het kermiscomité van 1919 zaten vier Joden, onder wie Elie Mogendorff, die niet alleen waarnemend griffier van het kantongerecht was, maar die door de plaatselijke geschiedschrijver wordt herdacht als als de 'bekende plaatselijke voordrachtskunstenaar, vooral in het Grolse dialect'. Er zullen zeker moeilijkheden en zorgen zijn geweest, ook in Groenlo en ook in de Joodse gemeente. Maar als Joods geschiedschrijver kan ik slechts dat oer-Nederlandse woord herhalenvan de Groenlose geschiedschrijver: "Wat was het toch gezellig in Grol".
Bron: Memorboek. Platenatlas van het leven der Joden in Nederlandvan de middeleeuwen tot 1940. Eerste druk oktober 1971. Door Mozes Heiman Gans.